Recent boerderijenonderzoek heeft aan het licht gebracht dat er één ontwikkelingslijn loopt vanaf de bronstijd en ijzertijd naar ‘onze’ Drentse boerderijen, waarvan de oudste exemplaren uit de achttiende, soms zeventiende eeuw stammen.
Belangrijke mijlpaal in die ontwikkeling was in de middeleeuwen de uitvinding van het gebint om de constructie de nodige stevigheid te geven. Had men in de prehistorie de eiken balken nog in de grond ingegraven, dankzij de onderling verbonden gebinten kon men de eiken balken voortaan gewoon op een paar veldkeien plaatsen, waardoor ze uiteraard veel langer mee konden. In een boerderij in het dorp Anderen bij Rolde bleken de gebinten uit het jaar 1376 te stammen.abc__Image_4_boerdDe oudste Drentse boerderijen hadden hun grote ‘baanderdeuren’ aan de achterkant van het bouwwerk die toegang tot de deel verschaften. Tegen de zijmuren waren aan weerszijden potstallen. De stalvloer lag een stuk lager dan de deel die hoofdzakelijk gebruikt werd om te dorsen. Het lijkt alsof de boerderijen achterstevoren aan de weg staan. Toch was deze ligging tamelijk logisch: vanaf de weg reed je zo met een volgeladen wagen de deel op.

abc__Image_82_boerd
Plattegrond van het achterbaandertype:
1 woonvertrek
2 keuken
3 deel
4 potstal
5 paardenstal
6 hooischuur
7 schaapskooi

Aan het begin van de zeventiende eeuw beleefden de Drentse boeren een goede tijd dankzij de hoge roggeprijzen. Ze wilden meer verbouwen, dus moest er meer mest komen en Drentse boeren gingen steeds meer schapen houden. In die tijd kregen veel boerderijen een ‘staart’ naast de achterbaander waar de schapen naartoe verhuisden.

In de loop van de achttiende eeuw schakelde men in Drenthe massaal over op een nieuw type boerderij met de baanderdeuren aan de zijkant. Algemeen wordt aangenomen dat het toegenomen belang van de veehouderij hiervan de oorzaak is. Meer vee vroeg om meer hooiopslag. Veel boeren besloten een stuk van de dorsdeel te gebruiken voor hooiopslag. Dat kon een stuk gemakkelijker als je de baanderdeuren aan de zijkant had en je betere vakken voor hooiopslag kon inrichten. Bovendien kon je met een middenbaander desgewenst de boerderij langer maken door er een aantal gebinten achter te zetten zonder een ingewikkelde constructie met baanderdeuren aan de achterkant te hoeven vervangen.

Toen in de twintigste eeuw een groot deel van de Drentse heide tot landbouwgrond ontgonnen werd, verdubbelde het aantal Drentse boerenbedrijven in enkele tientallen jaren tijd. De nieuwe tijd vroeg een nieuw type boerderij: de zogeheten krimpenboerderij. Deze krimpen zijn inspringingen in de zijmuren waarmee je de boerderij desgewenst kon versmallen en verbreden om hem precies ‘op maat’ te krijgen: achter een brede schuur met lage muren en optimale stalruimte en berging, voor een smaller woongedeelte met hoge zijmuren voor mooie kamers en extra licht in huis.
Leefden in de oudste boerderijen mens en dier nog in één ruimte, later werd de scheiding van bedrijf en woning steeds duidelijker. Rijkere boeren konden met een fraai voorhuis laten zien dat het goed ging op dit erf.

Bij de nieuwe boerenbedrijven die tijdens de ruilverkavelingen na de Tweede Wereldoorlog werden gebouwd, was de scheiding tussen wonen en werken compleet en stond het woonhuis vaak helemaal los van het bedrijfsgedeelte. (Zie verder ook Erf)