Brinken hebben net als de oude Drentse dorpen zelf een oorsprong die diep in de vroege middeleeuwen ligt. Anders dan we op het eerste gezicht geneigd zijn te denken, lagen de oudste brinken niet middenin het dorp, maar aan de rand. Het woord ‘brink’ betekent onder andere ook ‘rand’. Het waren gemeenschappelijke weitjes waar ‘s morgens het vee naartoe gebracht werd voordat het onder leiding van de scheper naar het veld ging of de koeien naar de weilanden.

Het is niet meer dan logisch dat een plek waar vrijwel het hele dorp elkaar twee keer per dag tegenkwam, zich tot het feitelijke middelpunt van het dorpsleven ontwikkelde. Toen dorpen groter werden, werd ook de overkant van de brink bebouwd en kwam de brink ook letterlijk middenin het dorp te liggen. Nog steeds echter heeft een deel van de oude Drentse dorpen de middeleeuwse structuur bewaard waarbij de brink aan de rand van het dorp ligt.

Uiteraard vonden de Drentse boeren het zonde dat je een brink grotendeels ongebruikt liet liggen en meestal werden ze dan ook ingepoot met eikels. De eiken voorzagen de varkens van het dorp van varkensvoer (eikels) en leverden bovendien op termijn prima constructiehout voor nieuwe boerderijen. De meeste Drentse brinken hadden een dobbe waaruit de dieren konden drinken, de vrouwen de was spoelden en waaruit men het bluswater kon halen. (Zie verder ook Dobbe)