In de ijzertijd (800–12 v.Chr.) ontstonden er in Drenthe uitgestrekte permanente akkercomplexen. Akkers en huisplaatsen bestonden uit min of meer omwalde stukken grond. De wallen rondom de akkers ontstonden geleidelijk door ophoping van stenen, onkruid en afval. De vruchtbaarheid hielden de boeren zo goed en kwaad als het ging op peil door de teelt regelmatig af te wisselen met braaklegging en begrazing. Wie raatakkers goed wil zien, moet ze vanuit de lucht bekijken. Vanaf de grond zijn de akkerwalletjes op sommige plekken met enige goede wil herkenbaar dankzij hun afwijkende begroeiing.
Op nogal wat plekken in Drenthe zijn restanten van deze akkercomplexen uit de ijzertijd gevonden. In het Nederlands heten ze naar hun vorm raatakkers. Vaak worden ze aangeduid met de Engelse term celtic fields, maar ze hebben met de Kelten feitelijk niets te maken. Grote raatakkers in Drenthe vindt u op het Hijkerveld, het Ballooërveld en op het Noordsche Veld bij Zeijen.

Aan het eind van de ijzertijd raakten de raatakkers steeds meer uitgeput en verlieten de boeren hun velden om hun heil elders te zoeken. Een deel van hen emigreerde naar de kleigebieden aan de Waddenkust. Archeologische vondsten in de wierden lijken bijvoorbeeld sprekend op wat men hier in Drenthe uit die tijd gevonden heeft. Een ander deel van de ijzertijdboeren bleef in Drenthe, maar verhuisde gaandeweg naar de keileemplateaus waar dan ook de oorsprong van de huidige oude Drentse dorpen ligt. In beide gevallen gold dat het nieuwe metalen gereedschap het voor het eerst goed mogelijk maakte om zwaardere gronden te bewerken.