Drenthe is van oudsher een boerenland. De eigenerfden hadden het in de boermarken voor het zeggen. Hun volmachten regelden de zaken elders. De Drentse ridderschap kreeg in Drenthe pas iets te zeggen, toen de riddertijd elders al lang en breed voorbij was. Pas in 1603 kreeg de adel in ‘boerenrepubliek’ Drenthe namelijk een eigen plek en werd het bestuur in het vervolg uitgeoefend door Ridderschap en Eigenerfden. Voorwaarde om tot de selecte groep ridders te mogen horen was het bezit van een adellijk huis, ofwel een havezate.

K23-DMensingheRodenHD
Havezate Mensinge bij Roden.

De geschiedenis van de meeste Drentse havezaten gaat terug tot diep in de middeleeuwen en begon toen de ene boer kennelijk beter ‘boerde’ dan zijn buurman. Hij kon zich een groter huis veroorloven, kocht meer grond, trouwde een betere partij en verwierf zich in de loop van de jaren meer privileges.
In 1617 werd het bezit van een officieel erkend adellijk huis de voorwaarde om tot de Drentse Ridderschap te mogen horen. Op die eerste lijst stonden destijds achttien havezaten. Dat bleven in de loop van de jaren niet altijd dezelfde. Het recht van havezate was een kostbaar bezit dat voor heel veel geld op een ander huis kon worden overgezet.

Net als veel andere oude privileges werd in de Franse tijd ook het havezate­recht afgeschaft en kreeg Drenthe een bestuursvorm die dezelfde was als elke Nederlandse provincie. Het bezit van een havezate was voortaan niet meer van belang voor een goede positie in het provinciaal bestuur en prompt werd een aantal oude huizen afgebroken.
Van de achttien oude havezaten zijn er tegenwoordig nog slechts zeven over:
•  Huis te Echten (Echten)
•  De Havixhorst (De Wijk)
•  De Klencke (Oosterhesselen)
•  Laarwoud (Zuidlaren)
•  Mensinge (Roden)
•  Oldengaerde (Dwingeloo)
•  Westrup (Dwingeloo)
Het uiterlijk van de meeste van deze oude herenhuizen is achttiende­-eeuws.