Nieuwe landbouwkundige kennis en de komst van de kunstmest brachten aan het eind van de negentiende eeuw in Drenthe een ware gedaanteverwisseling teweeg. Voortaan waren de Drentse boeren niet langer afhankelijk van de mest die de schapen in de schaapskooi achterlieten. Was rond 1900 de helft van Drenthe bedekt met heide en veen, vlak voor de Tweede Wereldoorlog was de helft daarvan reeds ontgonnen.
De hele negentiende eeuw waren de enorme oppervlakten ‘woeste gronden’ van Drenthe een doorn in het oog geweest van degenen die de moderne landbouwkundige inzichten toegedaan waren. Drenthe telde volgens hen meer dan 150 duizend hectare heideveld dat als ‘renteloos kapitaal’ in eigendom was van de Drentse boeren. In de loop van de eeuw werden tal van pogingen ondernomen om de markegronden te scheiden en over de markegenoten te verdelen zodat deze er hun eigen gang mee konden gaan.
Toen in mei 1886 de Markewet de verdeling van de gemeenschappelijke gronden definitief ging regelen, waren de meeste Drentse boermarken er klaar voor. Niet zozeer omdat de wet hen daartoe dwong, maar vooral omdat ze inmiddels met kunstmest hadden leren werken en het veld feitelijk overbodig geworden was als schapenwei. Toen vanaf l895 de conjunctuur in de landbouw opleefde, ging de Drentse hei rigoureus op de schop.
Tot ongeveer 1920 waren het vooral vermogende particulieren die veldgrond van de boeren kochten en het voor eigen rekening en risico lieten ontginnen. Een goed voorbeeld is de ontginning van het 600 hectare grote Zeijerveld die de Heidemaatschappij in 1907 uitvoerde in opdracht van de toenmalige minister J.T. Cremer. Het was de eerste ontginning in Drenthe waarbij de stoomploeg werd ingezet.
In de loop van de jaren twintig kwam de grootschalige ontginning van de Drentse heidevelden goed op gang. Met name Staatsbosbeheer heeft in deze periode een belangrijke rol gespeeld. Staatsbosbeheer was in 1899 opgericht door de Staat der Nederlanden om ‘het werk der ontginning’ ter hand te nemen. Er lagen niet alleen economische redenen aan ten grondslag, maar ook sociale zaken speelden een rol. De meeste ontginningen werden ‘in werkverschaffing’ door werklozen in de meest letterlijke zin ter hand genomen. (Zie verder ook Productiebos)

Bij de ontginningen werd de beste grond als landbouwgrond aangemaakt, op minder goede stukken werd bos ingeplant. De slechtste stukken lieten de ontginners links liggen. Het zijn juist deze gebieden die tegenwoordig de waardevolle kern van de Drentse natuurgebieden vormen.
De heideontginningen zijn doorgegaan tot het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw. Toen was in Nederland de stemming omgeslagen ten gunste van de natuurbescherming. In 1964 werd een kroonbesluit van kracht dat het voortaan verbood om woeste grond te ontginnen. (Zie verder ook Heideveld)