Uit opgravingen in grafheuvels uit de bronstijd blijkt dat omstreeks 1500 jaar v.Chr. al in sommige delen van Drenthe heide voorkwam. Het betekent dat de grond ter plekke zo uitgeput was dat er alleen heide groeide. Waar niets kan groeien, weet altijd nog wel een heidestruik te overleven.
Hoe intensiever het veld gebruikt werd, hoe groter de delen werden waar alleen heide kon groeien. Toch zijn de onafzienbare Drentse heidevelden een relatief nieuw fenomeen. Toen in de Gouden Eeuw de graanprijzen gingen stijgen, werd het voor Drentse boeren interessant om meer grond te bebouwen. Er was meer grond om te bemesten en in die tijd – ver voor de uitvinding van de kunstmest – waren schaapskudden in Drenthe de enige mogelijkheid om intensivering van de landbouw mogelijk te maken. Zo ontstond langzaam maar zeker het beeld van de grote stille heide waar de herder met zijn kudde eenzaam ronddwaalde. Dit beeld gaat echter pas in de negentiende eeuw voor het grootste deel van de Drentse heidevelden op. (Zie ook Schaapskudde)
Aan het eind van de negentiende eeuw zorgde de kunstmest ervoor dat de dorpen hun schaapskudden afschaften. Vanaf dat moment leek het gebeurd te zijn met de Drentse heide. Het grootste deel werd ontgonnen. Een deel bleef weliswaar gespaard, maar ontwikkelde zich tot grassteppen toen het veld overwoekerd werd door het pijpenstrootje. Soms groeide het dicht tot complete bossen. Achtereenvolgens gaven de jeneverbes, de vliegden, de vogelkers, de berk en de eik acte de présence.
Later zorgde de luchtverontreiniging ervoor dat zoveel stikstof op het veld belandde dat de bodem steeds minder schraal werd en de omstandigheden voor de heide verslechterden. Heideplagsel werd op een gegeven moment zelfs bestempeld als verontreinigde grond.

Tegenwoordig doen natuurorganisaties hun uiterste best het cultuurlandschap heide terug te krijgen. Beheersmaatregelen moeten ervoor zorgen dat de tijden toen de schaapskudden nog op het veld liepen, kunnen herleven. Door de grond bewust weer te verschralen worden net als vroeger weer zoveel mogelijk voedingsstoffen uit de bodem gehaald.
Er zijn verschillende beheersmethoden die voor dat verschralen kunnen worden gebruikt: plaggen, maaien en begrazen. Het plaggen is het meest ingrijpend, maar wordt vanwege de kosten voornamelijk kleinschalig toegepast. Minder ingrijpend is het maaien van de heide en het afvoeren van het materiaal. De derde methode van heidebeheer is het ouderwetse begrazen met schapen. Meestal lopen de schapen het hele jaar door op een ingerasterd gedeelte van het veld.
Snds enkele tientallen jaren wordt ook runderbegrazing toegepast. De inzet van runderen vult het begrazen door de schapen aan. Beide hebben ze een verschillend eetgedrag. Schapen zijn ‘knabbelaars’ die gek zijn op jonge boompjes en dergelijke en door hun selectieve eetgewoonten zorgen ze voor verjonging van de heide. Runderen daarentegen zijn echte ‘grasmaaiers’ die heel consequent de graspollen uit de heide weg eten.