Houtwallen waren op de eerste plaats bedoeld als veekering. Ze moesten de schapen en runderen weghouden van die plekken waar ze niets te zoeken hadden. Houtwallen werden dan ook aangelegd langs de esranden, rond kampjes land in het veld en langs de beekdalen. Stekelige planten als meidoorn, braam en wilde rozen hadden een functie die pas eeuwen later door prikkeldraad en schrikdraad wordt overgenomen. (Zie verder ook Kamp)

Vooral langs de Drentse beken waren en zijn de houtwallen een opvallend verschijnsel. Er zijn twee soorten wallen: wallen evenwijdig aan de beek en wallen dwars op de beek.
De evenwijdige brede houtwal zorgt ervoor dat er een afscheiding is tussen het veld en het beekdal. In de oude houtwallen staan vaak oude, knoestige eiken met hulst, lijsterbes en soms zelfs een enkele jeneverbes als herinnering aan de heide. Dwars op de brede wal liggen houtwallen die in het beekdal als perceelscheiding fungeren. Vlakbij de beek maakt de wal plaats voor een slootje.
Bij de ‘normalisatie’ van de beken bij de grote ruilverkavelingen zijn de meeste houtwallen gesneuveld. Natuurorganisaties leggen bij hun reconstructies van de beekdalen vaak weer opnieuw houtwallen aan om het kleinschalige karakter van het beekdal terug te krijgen. (Zie verder ook Beekdal)