Bij de ontginning van de Drentse heidevelden werden de slechtere gronden waar mogelijk met bomen ingeplant. Aanvankelijk gebeurde dat op relatief kleine schaal op de particuliere ontginningslandgoederen, later pakte Staatsbosbeheer het werk groots aan. Staatsbosbeheer was in 1899 opgericht door de Staat der Nederlanden om ‘het werk der ontginning’ ter hand te nemen. In 1905 werd bij Dwingeloo de eerste grond in Drenthe aangekocht. Het rijk hoopte dat op deze manier ook de woeste gronden dankzij de bosbouw nuttig konden zijn voor de Nederlandse economie. Slechts een enkeling als Jac. P. Thijsse had in die jaren oog voor de natuur die op deze manier verloren ging.
In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw kocht de staat in Drenthe duizenden hectares heideveld om ze om te ploegen en in te planten met jonge boompjes. Dit bijzonder arbeidsintensieve karwei gebeurde meestal als werkverschaffingsproject, opgezet om werklozen voor hun uitkering te laten werken.

abc__Image_58_produ
Handwerk bij de aanleg van de Staatsbossen op het Sleenerzand.

Staatsbosbeheer plantte veelal grove den, Oostenrijkse den, fijnspar, sitkaspar en lariks aan, soorten die zich het beste op de arme gronden konden redden. Centraal in de exploitatie van de boswachterijen stond de verkoop van hout. Eigenlijk waren de Staatsbossen bomenakkers die net als aardappelakkers eens in de zoveel tijd konden worden geoogst.

In de jaren zestig van de twintigste eeuw sloeg in Nederland de stemming om ten gunste van de natuurbescherming. In 1964 werd het beroemde kroonbesluit van kracht dat het voortaan verbood om woeste grond te ontginnen.
Mettertijd verloren de Drentse boswachterijen hun functie als productiebos en kregen ze meer en meer een recreatieve functie. Langzaam maar zeker kwam er ook meer aandacht voor de natuurwaarden van het bos. Tegenwoordig is het bosbeheer erop gericht de bomenakkers te veranderen in een gevarieerder, natuurlijker bos. In sommige percelen wordt flink gekapt om de ‘toekomstbomen’ (‘bomen met stip’) de ruimte te geven en jonge bomen kansen te bieden. (Zie verder ook Bos)

In de routebeschrijvingen van de Knapzakroutes wordt ter oriëntatie soms gebruikgemaakt van de vaknummers of perceelnummers in de Staatsbossen. Doorgaans zijn deze nummers in een wit vlakje op een zwerfsteen geschilderd. Nu de bossen hun functie als productiebos verliezen, worden de vaknummers steeds minder belangrijk en verdwijnen ze zelfs hier en daar.