Zeker sinds de achttiende eeuw bepaalde de grootte van de schaapskudde de welvaart van een Drents boerendorp. Hoe groter de kudde, des te meer mest en hoe meer esgronden er uiteindelijk succesvol bebouwd konden worden.
‘s-Morgens brachten de boeren hun schapen naar de scheper op de brink en deze trok er dan de hele dag met de kudde op uit. Aan het eind van de middag kwam de scheper naar het dorp terug en was het zaak de dieren snel in de schaapskooi terug te krijgen, waar ze op een dikke laag heideplaggen hun kostbare mest deponeerden. Aan het eind van de zomer werd de mest over de es uitgereden om ondergeploegd te worden.
Rond 1875 telden de Drentse schaapskudden bij elkaar nog zo’n 130 duizend schapen. Dat waren per boerenbedrijf gemiddeld vijftig dieren. De grootste kudden waren wel zo’n 1000 tot 1400 dieren groot.
De opkomst van de kunstmest verstoorde het oude Drentse systeem grondig. De schaapskudden verdwenen meer en meer van de heide. Hierin kwam in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw duidelijk een kentering. Natuurorganisaties zagen dat met het verdwijnen van de schaapskudden ook de levensgemeenschap heide dreigde te verdwijnen. Heidevelden groeiden vol met gras en bomen.
Sindsdien hebben enkele grote Drentse heidevelden, zoals het Ballooërveld, het Doldersummerveld, het Dwingelderveld en het Hijkerveld, weer een eigen schaapskudde met scheper. Heel bijzonder is het Molenveld bij Exloo waar de schaapskudde het veld altijd is blijven bezoeken.
Kleinere terreinen werden ingerasterd en kregen permanente bewoning van een groep Drentse heideschapen of Schoonebekers. De forse Schoonebekers onderscheiden zich van Drentse heideschapen door hun lange staart en door het ontbreken van hoorns. (Zie verder ook Heideveld.)