De naam strubben reserveren Drenten voor een speciaal soort bos, namelijk het bos dat tussen het heideveld en het hoogopgaande holt ligt. Hoe dichter bij de hei hoe lager en grilliger de boompjes uitgegroeid waren. De oorzaak hiervan was doorgaans buitengewoon simpel. Destijds knaagden de schapen de toppen uit de jonge boompjes langs de rand van het veld waardoor een soort geleidelijke overgang tussen veld en bos ontstond.

abc__Image_65_strub
De Strubben bij Schoonloo.

Hoe dieper in het strubbenbos, hoe meer het zich verdicht om uiteindelijk tot een holtbos met een ondergroei van onder andere hulst te worden. Werden de hoogopgaande eiken in het holt voornamelijk als timmerhout gebruikt, de strubben leverden het meeste brandhout. Ook verkocht men het eikenhakhout uit de strubben vaak aan eekschillers. Deze verzamelden de eikenschors voor het bereiden van looizuur voor de leerindustrie. (Zie verder ook Bos)