Het ontstaan van de dorpen in de hoogveengebieden verschilde in alles van de geleidelijke ontwikkeling die zo typerend was voor de oudere Drentse dorpstypen esdorp en wegdorp. Veenkoloniale dorpen werden in korte tijd langs het kanaal uit de grond gestampt. (Zie verder ook Dorpstype.)
Bij de ontwikkeling van de veenkoloniën ging men uiterst planmatig te werk. De investeerders staken veel geld in de onderneming en er moest verdiend worden in het Drentse veen. Als na de vervening de landbouwgrond werd aangemaakt en de turfwinning zich naar elders verplaatst had, kwam de jonge samenleving langs het kanaal enigszins tot rust. Ondertussen lag de structuur van het dorp wel duidelijk vast. Het meest opvallende kenmerk van een veenkolonie is het verschil tussen de drukke en de stille kant van het kanaal, vaak ook ‘diep of ‘mond’ genoemd. Aan de kant van de doorgaande weg liggen de arbeidershuizen en burgerwoningen, de winkels en cafés, de school en de kerk, aan de overkant de boerderijen, vaak met per twee boerderijen één bruggetje naar de overkant.

Een aantal grotere veenkoloniale dorpen is niet langs één, maar langs twee diepen ontstaan. Voordeel van deze ordening was dat er in de doorgaande weg veel minder bruggen nodig waren dan met één kanaal met om de zoveel meter een dwarswijk. In ‘dubbeldorpen’ als Nieuw-Buinen, Tweede Exloërmond en Valthermond liggen de boerderijen aan de buitenzijde van de kanalen en de doorgaande weg aan de binnenzijde waarbij het Zuiderdiep zich doorgaans als de belangrijkste verbindingsweg ontwikkelde.
Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw is het beeld van veel veenkoloniale dorpen behoorlijk verstoord toen diepen en wijken op grote schaal omwille van het verkeer gedempt werden. Boerderijen die zich altijd spiegelden in het water aan de overkant van het diep, lagen voortaan ‘gewoon’ aan de weg. Een onwaarschijnlijk brede weg, zal u opvallen als u nu door het centrum van dorpen als Klazienaveen of Nieuw-Weerdinge rijdt.