Op oude kaarten is het Drentse grondgebied versnipperd door tientallen riviertjes en beken. Het was vrijwel onmogelijk om van het ene dorp bij het andere te komen zonder een beek of diepje te moeten oversteken. Echte bruggen kwamen vroeger niet veel voor in Drenthe. Vanwege het dure onderhoud zocht de Drent liever een doorwaadbare plek om de overkant te bereiken. Zo’n plaats werd een voorde genoemd.
U kunt zich voorstellen dat de voorden in de winter en na zware regenval de reiziger de nodige problemen opleverden. Op zulke momenten stelde de Drent zijn reis eenvoudigweg even uit…

Voorde Poortman
Voorde in de Wold-Aa bij Ruinen.

De exacte plaats van een voorde werd ingegeven door de natuurlijke omstandigheden in het beekdal. Bij voorkeur koos men er een plaats voor uit waar een zandige ondergrond tot vlak bij het water reikte. Vaak werd er een soort dijklichaam door het beekdal aangelegd dat uiteraard wel om het nodige onderhoud door de boermarke vroeg. (Zie verder ook Reeweg)
De bodem van de beek werd doorgaans versterkt met platte keien om het wegzakken van de wagens zoveel mogelijk tegen te gaan. De aanwezigheid van zo’n keienvloertje in het water verraadt de ligging van een oude voorde. Ook de veldnamen in het beekdal kunnen een aanwijzing voor een voorde zijn. Denk bijvoorbeeld aan namen als Stienmaet en Padtmaet (maet = madeland).